Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [51]Ziet, het land der Chaldeen; dit volk was er niet; [52]Assur heeft het gefondeerd voor degenen, die in de wildernissen woonden; zij richtten hun sterkten op, [en] bouwden hun paleizen, [maar] [53]Hij [54]heeft het [55]tot een vervallen hoop gesteld. 51. God stelt den Tyriers voor ogen het exempel van het Assyrische of Chaldeeuwse koninkrijk, als eensdeels ten ondergebracht en verwoest zijnde, anderdeels zullende in het toekomende verwoest worden, opdat het den Tyriers niet vreemd schijne dat zij ook verwoest zouden worden. 52. Dat is, de Chaldeen, die in de wildernissen in tenten plachten te wonen, zijn door de Assyriers vergaderd en in steden bij elkander gebracht. Zie Gen.10:10,11, en Gen.11:2,8,9, en vergelijk Ps.72:9, en Ps.74:14. 53. Te weten God de Heere, van wien gesproken is boven vs.8,9,11,12. 54. Te weten het land der Chaldeen, of Hij heeft hen, te weten de Chaldeen heeft Hij door de Assyriers tenonder gebracht, of profetischer wijze: Hij zal de Assyriers door de Chaldeen of Babyloniers zekerlijk tenonder brengen, en daarna de Babyloniers door de Perzen, en vervolgens uwe stad, o Tyrus, en koninkrijk, veel lichter verstoren. 55. Dat is, Hij heeft het ten onderste boven geworpen; vergelijk onder hfdst.25 vs.2.